Gisteren fietste ik van Leuven naar Gent. Het was mooi weer en meer redenen zijn daar eigenlijk niet voor nodig. Op een onbepaald moment was ik de weg kwijt.

“Raak ik via deze baan tot in Wetteren en dan langs de Schelde tot in Gent?”, vraag ik aan een oude wielertoerist die ik heb ingehaald. “Ik neem je mee tot in Melle,” antwoordt de man in rood-wit wielershirt vriendelijk. Ik kruip in zijn wiel en het valt me op dat hij zeer recht op de fiets zit. Met duidelijke handgebaren achter zijn rug, gidst hij mij voorbij gevaarlijke punten. Hij kijkt nooit om. Op de rechteroever van de Schelde schuif ik langs hem. Roger is een 73-jarige gepensioneerde werfleider. Als laatste man in zijn bedrijf had hij geen “papiereke”. Het maakt hem des te fierder dat zes van zijn acht kleinkinderen wel een diploma hoger onderwijs kunnen halen. De ene zit op Erasmus in Zweden, de andere gaat stage doen als vroedvrouw in Rwanda. Zijn ogen stralen.

Het valt mij op dat zijn stuur in een onnatuurlijke positie staat. Eerder dit jaar werd Roger door een vrachtwagen in een berm gekatapulteerd. Twee maanden zweefde hij tussen leven en dood. Sinds begin november zit hij weer op de fiets en mag hij actief revalideren. De angst rijdt nog mee, maar noodgedwongen kijkt hij niet om. Zijn kapotte nek laat dat ook niet toe. “Drinken we een pintje in Melle?”, vraagt hij. Achter een glas bier en een kommetje uienchips luister ik hoe Roger vertelt over zijn broer die een patisserie-imperium in Zuid-Afrika uit de grond stampte. Iedereen heeft een verhaal. Als ik wil betalen zegt hij mij: “Nee, ik offreer u dat.”

In de ontmoeting schuilt de poëzie van het leven. Het moet niet ont-moeten, het mag. De interactie met de – voorlopig – onbekende is zwanger aan mogelijkheid en empathie.

“Amuseer u nog met fietsen.” “Jij ook.”